De stoomboot Ohio, waarop ze in Antwerpen inscheepten, had een capaciteit van 84 passagiers in eerste, en 717 in derde klasse. Ze was eigendom van het Duitse redersbedrijf North German Lloyd of Bremen. De reis vanuit Antwerpen tot Rio de Janeiro nam ongeveer 40 dagen in beslag.
De overtocht was allesbehalve een pretje. De emigranten werden verzocht goed op hun handbagage te letten. Het lot van hun bagage die in het scheepsruim gestockeerd werd was onzekerder. Niet zelden werd deze gedurende de overtocht of bij het aanmeren in de havens gestolen. Het stof van de steenkolen, de brandstof voor de stoomboot, veroorzaakte een roetzwarte nevel die het schip omringende en ook neersloeg op de huid van de reizigers.
De derdeklasse-reizigers overnachten in slaapzalen waar honderden migranten onderdak vonden. Deze waren verdeeld per sexe, waarbij kleine kinderen bij hun moeders konden verblijven. Met de hygiënische omstandigheden was het pover gesteld. De slaapzalen waren permanent vuil, vochtig en een broeinest voor bacteriën en parasieten. De stank was niet te harden en werd eufemistisch de "geur van de migranten" genoemd. De maaltijden aan boord werden geserveerd via een verantwoordelijke per groep van zes personen die het eten diende op te halen en eerlijk te verdelenn onder zijn groep.
Op 22 oktober 1890 kwam de familie Truyts aan in de haven van Rio de Janeiro. Via kleine bootjes werden ze overgebracht naar het Migrantenverblijf op het Bloemeneiland. Daar verbleven de migranten 13 dagen in quarentaine en werden medisch gekeurd. Hier werden ze opgehaald door hun toekomstige werkgevers of door de vertegenwoordigers van de nederzetting naar waarheen ze zouden verhuizen.
Zodus kon het gezin op 4 november 1890 vertrekken naar hun finale bestemming, het dorp Jacareí, in de valei van de rivier Paraíba, in de deelstaat São Paulo. Dit gebeurde via de spoorlijn van de Federale Overheid, die Rio de Janeiro met São Paulo verbond. In Jacareí werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de nederzetting Boa Vista (mooi uitzicht).